schilderijen
sculpturen
...cv...
Victor George
links + kleurboek
stijl
contact
Marigo en de 7 mandjes lees- of voorleesverhaal
Je kan omwille van de grootte van de site altijd prenten van de verhaaltjes bekomen langs contact.
Ergens aan de havenkant, dicht bij het water, wat lager gelegen, tussen bomen, langs greppeltjes en wegen liep een aardeweg naar beneden tot aan een alleenstaand huisje. En daar in dat oude sympathieke huisje woonde Marigo.

Marigo was een aardige jongen. Zijn vader, niet zijn echte vader, was een mandenmaker. Meer een kunstenaar. Hij maakte zulke mooie mandjes. Eigenlijk te goed om ze in winkels te verkopen. Ze zouden te duur zijn. Maar vader had één probleem, hij dronk veel. En stiekem nog meer. Erger nog, dan verplichtte hij Marigo om de mandjes in de haven te gaan verkopen.
Moeder herhaalde vaak:’ Maar man, niemand koopt ook wat. Je stuurt die jongen zo alleen de weg op!’
Maar vader bulderde dan dat hij de baas was en dat zulk een rotjong maar beter reclame moest maken. Hij wist ook wel dat het zulke mooie en sterke mandjes waren.
Dan begon het weer. Het was 5 december. Bijna Sinterklaas zal je denken. Wel, Marigo had nooit wat van de Sint gekregen. Misschien stond dat kleine huisje wel niet in het grote boek. Misschien wil het wel zo zijn dat vader juist met sinterklaas weer zo schreeuwt tegen Marigo.
‘Vandaag kom je het huis niet meer in, als je ze niet allemaal verkocht hebt.’
Moeder probeerde nog met haar zalvende woorden.En ze vond het vooral heel guur weer ook. De wind huilde om het huis en blies door kieren, natuurlijk ook door spleten. De deur rammelde. De ramen sloegen af en toe akelig open.
‘ Laat die jongen toch niet naar buiten gaan man.’
Maar vader hoorde dat niet, hij dacht daar niet over na en gromde.
‘Ik beveel en hij zal doen wat ik zeg.’
Marigo rilde en beefde. Toch fluisterde hij: ’ Laat maar mama, ik zal wel proberen. Ik ben vlug terug.’

Hij trok zijn versleten jas aan. Wat anders, hij had immers geen andere. Zette zijn geruite pet op en trok zijn oude klompen aan. Inderdaad, hij stak zijn voetjes in de te wijde klompen. Zo merk je nog maar eens aan de verstelde kousen hoe arm deze mensen wel waren.
Toen hij de deur uit ging met de zeven mooiste mandjes die vader ooit gemaakt had, voelde hij pas hoe de wind om zijn oren sneed. Hoorde hij hoe het water tegen de hoge dijk klotste. Hoe de bomen zwegen. Maar hoe de wind knarste en kraakte in de kruinen.
Hij sjokte de weg tussen plag en plas op naar boven tot hij op de dijk was. Hij zag de eerste huizen van de haven als vage gezichten tegen de blauwe lucht, eerder van ultramarijn en as. Hier en daar pinkte er al; als een oog; een enkel verlicht raam. Maar het was nog niet donker.
Vlug en kort klonken de klompjes over de kade. Marigo liep langs de trossen van een schip naar de dichtstbijzijnde huizen. Toen hij aanbelde en vroeg of men geen mandjes wilde kopen, ging de deur al weer even gauw dicht. Vaak zonder een beleefde groet. Meestal ging de deur al niet eens open. Hij liep door kleine straatjes en steegjes. Af en toe riep iemand door het bovenraam, dat het geen weer was en dat hij vlug naar huis moest.
Maar daar dacht Marigo niet aan. Hij durfde er zelfs zijn gedachten niet aan verspillen. Nu naar huis gaan. Hij had nog steeds 7 mandjes in een plastiek folie gerold. De wind ging even wat liggen. De avond begon al boven de huizen te hangen. Ze pronkten nog even als een lang lint schaduw tegen het licht van de avond die in slaap viel.
‘ Hoe moet ik nu van die mandjes geraken’ vroeg de kleine jongen zichzelf. Terwijl het zachtjes begon te miezeren.
‘ Dat nu ook nog,’ dacht hij.
De lantaarns in sommige straten strooiden al wat licht. Maar Marigo wilde eerst wat schuilen. Want de regen viel iets harder en maakte zelfs al wat bellen op het water. Hij merkte dat niet, want op dat moment stond hij in het kleinste en smalste straatje. Het was dus wel het donkerste van alle straten. Een rijhuisje, eentje met kleine glasraampjes in de deur trok zijn aandacht.
‘Dat lijkt me een deugdzaam huisje,’ dacht Marigo.
In die donkerte zocht hij de bel. Hij moest nog aan een staaf trekken. Veel geluid maakte die bel ook al niet, misschien gelukkig maar. Al durfde Marigo geen tweede keer te bellen.
Even later viel er licht door de glastegeltjes op de kasseistenen van de straat. Hij merkte niet dat het licht van links naar rechts over zich heen kroop.
Een vriendelijke oude man stond in de deuropening. Marigo merkte enkel die kleine blauwe fonkelende, toch wel zachte ogen.
‘Jongen, wat doe jij zo laat op straat?' Vroeg een zachte stem.
‘ Ach, meneer, ik moet deze mandjes verkopen.’
De man staarde lang, heel lang naar die mandjes. Heel erg lang.
’Maar dat zijn zulke mooie mandjes,’ zei de mandenvlechter.
Inderdaad, hij lachte dat hij zelf ook mandjes vlocht. En dat Marigo maar naar binnen moest komen. En dat het buiten slecht en onguur was. En dat de avond viel. Hij vroeg zelfs of Marigo geen honger had, en of hij al gegeten had, en… .
Marigo overmand door zoveel vriendelijkheid liet zich overhalen om binnen te gaan. Misschien was het om die lekkere tas choco of om die verse bruine boterham. Hij mocht plaats nemen tussen de kussens in de rode zetel. Ja, naast de warme kachel. Marigo kreeg een grote tas chocomelk. Het leek de hemel wel. Of alleszins zoals hij het dikwijls had horen vertellen.
De jongen begon er zowaar van te stotteren:‘ Maar, meneer, dat hoeft u niet te doen.’
‘ Kom, kom, lieve jongen, dat is de moeite niet, je zult wel doodmoe zijn.’
Marigo voelde de slaap inderdaad wroeten achter zijn ogen. Zijn oogjes sloten zich af en toe, ook al deed hij moeite om er niet aan te gehoorzamen. Als zijn tweede tas choco leeg was en er nog enkel wat kruimels lagen van zijn boterham, viel hij toch in slaap. De brave man die ondertussen alles vriendelijk in het oog had gehouden, stond even op en fluisterde.
‘ Trek het je niet aan jongen, rust maar wat. Ondertussen ga ik even wat werken.’
Hij kwam te voorschijn met zeven mandjes die hij zelf had gemaakt, opende de plastieken wikkel rondom de mandjes van Marigo en bekeek deze aandachtig.
‘Wat een mooie mandjes toch,’ mompelde hij.
‘Nog nooit gezien. Die kleuren, die vormpjes. Wauw, geweldig.’
Hij begon zijn zeven mandjes te beschilderen en te bewerken. En inderdaad na een tijdje leken ze alle zeven op die andere zeven.
‘Mooi, nu heb ik ook zulke mooie mandjes.’
Hij wikkelde die zeven mandjes, ja diegene die hij gemaakt had in de plastiek folie van Marigo. De zeven echte mandjes zette hij achter de deur van de keuken.
‘ Zo,’ suste hij zichzelf,‘ die jongen merkt dat toch niet en als ze verkocht zijn. Weet niemand dat. Nu nog wat lawaai maken zodat de jongen wakker wordt.’
Hij rommelde wat met tassen, de broodmand en de gouden lepeltjes, tokkelde wat tegen de tafel en…
Marigo schrok plots wakker.
‘ Waar ben ik?’
Hij keek even rond.
‘ Oh ja, meneer, oei, nu is het al zo laat’.
Zijn oogjes stopten bij zijn mandjes.
‘ Oei, … ik moet die vlug gaan verkopen … hoe doe ik dat nu nog?
Omdat de heer hem zo goed had verzorgd durfde Marigo zelfs niet te vragen of hij mandjes wilde kopen. Hij bedankte gauw die lieve man en liep de donkere straat in, die nu nog donkerder was geworden. Marigo liep en keek al niet meer om. De oude, voor Marigo dan toch, wuifde nog even en glimlachte. En neen, hij wreef zich niet in zijn handen.
Marigo, die nu helemaal al niet meer wist wat hij moest beginnen; nu ook nog alle lichten gedoofd waren; iedereen sliep waarschijnlijk al; zette zich neer op één van de ijzeren meerpalen aan de kade. Hij was er helemaal alleen. Het schip was er ook niet meer. Daar aan de waterkant was er wel het meeste licht. De gapende straten hielden hem achterdochtig in het oog.
Was het misschien omwille van de steeds meer gutsende regen? Het begon steeds meer en meer te regenen. De regen striemde neer. Het was net een gordijn.
‘Ik moet schuilen,’ proestte Marigo tussen al dat nat van zijn haren. ‘Waar en hoe?’
Hij kreeg het plastieken omhulsel in de gaten. Ik kruip bij de mandjes daar is het wel weer wat droger. Hij spreidde de wikkel open en dropte die over zijn hoofd. Het was net een tent. De mandjes drukte hij stevig tegen zich aan. Er kon immers niets gebeuren.
Marigo merkte niet eens dat de lijm van zijn mandjes loste door al dat water dat er toch was opgelopen bij het fabrikeren van zijn tentje en ook door het nat van zijn doorweekte jas.
Toen hij dat na een tijdje merkte en zijn mandjes stilaan uit elkaar begonnen te vallen en tot ramp hun kleur verloren, huilde hij een beetje. Al troonden grote tranen voor zijn puilende ogen.
‘Hoe kan dat toch, heeft vader een dergelijk slechte lijm gebruikt,’ vroeg hij zich af.’ Nu kan ik nooit meer naar huis. Ik moet iets zoeken om te overnachten.’
Hij rolde wat er overbleef van de mandjes in zijn natte plastiek en liep één van de donkerste steegjes in. Hij zou wel ergens een afdak of een stal vinden. Een stal in een havenstad? Ach ja, wat doet het er toe, als kleine jongen alleen in zulke donkere straten. Zo midden van de nacht. Want hij hoorde net de torenklok tweemaal slaan.
Al twee uur.
Terwijl hij zo door de straat dokkerde als een klompenkar, zag hij mama voor zich. Die zou nu heel ongerust zijn. Die zou hem willen komen zoeken. Die moest eerst wachten tot vader zijn roes had uitgeslapen. Hij zou het van vader heel zijn leven moeten horen dat hij die zeven mooiste mandjes verloren had laten gaan. Stuk had gemaakt.
Erg! Neen, mama, ik kan niet terug. Ik zal wel ergens een plaatsje vinden.'
Al hoorde hij zijn mama het al zeggen.
‘Kom terug, Marigo, bij mama kan je nooit op en verkeerd moment komen.
Marigo liep verdwaasd verder en zag een oude stapel hout in een tuin waar even de maan naartoe lachte. Toen hij naar binnen wilde sluipen, hoorde hij stappen achter zich.
‘Snelle stappen, zouden die achter me komen. Vader misschien. Neen!’
Hij liep, neen hij holde. De stappen liepen sneller. " Marigooo"
‘ Oei, iemand kende mijn naam.’
Uitgeput, maar nog sneller en sneller begon hij te lopen met die moeilijke klompen. Zijn voeten schoven over de natte straatstenen. Hij merkte pas dat het opgehouden had met regenen.
'Marigo,’
Hij hoorde iets.
‘ Neen, dat is vader niet. Ook mama niet.’
Hij liet de klompen van zijn voeten strompelen en rende op zijn kousen, die waren toch al nat.
Even verdwenen de stappen. De schrik bekroop hem. Een koude rilling. Hij werd ook nog heel erg bang. De eerste maal echt bang. De stappen kwamen terug en wel vreselijk kortbij. Een hand viel op zijn schouder.
‘Marigo, wat doe je toch,’ hijgde een stem.
Marigo keek om in het maanlicht. Hij keek in de mooie blauwe ogen van een zachte man. Hij schrok en dacht even. ‘Zoveel goedheid. Ben ik in de hemel?’
‘ Maar jongen toch wat bezielt je, je bent niet in de hemel.’
Marigo stotterde weer:’ Maar u bent, Sinterklaas. 'Sint, ik, ik, Ik moest de mandjes van vader verkopen en ze zijn allemaal stuk gegaan.’
De lieve Sint knikte.
‘ Neen Marigo, jij bent bestolen, door die lieve man van je chocomelk.’
Terwijl Marigo, ja, zoals ze dat zeggen, zijn oren niet kon geloven, stapten ze naar het kleine rijhuisje met de glastegeltjes. De Sint liet de man bekennen, hij had er spijt van zei hij. Hij zou zelfs de vader van Marigo helpen om de mandjes in zijn winkel te laten verkopen. Hij gaf de zeven mandjes terug aan Marigo.
Zelfs hoffelijk bedankte Marigo de man. Terwijl hij nu wel weer aan vader dacht omdat hij de mandjes niet verkocht had.
Sint zei: ‘ Marigo, die zeven mandjes koop ik van jou. En je vader zal al heel wat werk hebben om er nog meer te maken. ’
‘Dank je wel, Sint.’

Ondertussen liep er wel een erg zwarte man achter hen met een paard. Hij zuchtte nog.
‘ Marigo, fft, jij gaat snel, zeg.’
‘Zwarte Piet, zet de jongen op het paard.’
Piet gehoorzaamde zoals een Piet dat hoort te doen, als Sint spreekt, met wat tegenpruttelen natuurlijk. Al meent hij het wel helemaal niet zo slecht.
Aangekomen aan het kleine huisje, heeft moeder al lang voor het raam gezien wat er gebeurd is. Ze komt naar buiten en houdt Marigo lang in haar armen. Zwarte Piet staat er wat beduusd van te kijken. Sint is al weg. Of je ziet hem al niet meer. Het is eigenlijk te stil?
Net stilte voor de storm.
Vader komt buiten gelopen, zwaaiend met de handen.
Als Sint even later ook in de kleine deuropening verschijnt, begrijpt moeder.
Vader weent:’ Lieve jongen, je moet nooit meer weg. Ik ga het drinken laten. Kom vlug binnen.’
De Sint en zwarte Piet trekken zich wijselijk terug. Marigo wuift nog even. Als de Sint even later de kade oploopt, doven de lichtjes in Marigo’s kamer.
En ’s morgens als hij naar beneden komt, ziet hij in de hoek van de woonkamer één van de zeven mandjes vol lekkere snoep.
Vader geeft hem een zoen.
thanks
top
[ ]